J. Oosterhoff
Het begin
De geschiedenis van de Nederlandse Bruggen Stichting begint bij het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. In het begin van de jaren ’80 van de vorige eeuw ging men behoefte voelen aan een heroriëntatie op het gebied van de monumentenzorg in Nederland. Er waren toen ongeveer 45.000 beschermde monumenten waarvan veruit de meeste stamden uit de tijd voor 1800 en van karakter voorname bouwwerken zoals kerken, kastelen en grote woonhuizen waren. De keuze van wat een monument zou moeten worden ging voorbij aan het feit dat in de tijd tussen 1800 en 1940 veel nieuwe en, mede door de industriële ontwikkeling, vooral veelsoortige gebouwen tot stand kwamen. Er werd besloten tot een grondige inventarisatie van deze nieuwe bouwwerken. Gekozen werd voor de periode 1850-1940 omdat men meende over de tijd voor 1850 over voldoende informatie te beschikken (hetgeen, althans voor wat het industrieel erfgoed betreft, niet juist was). Het jaar 1940 had betrekking op de wettelijke regel dat monumenten ten-minste vijftig jaar oud moeten zijn. Het MIP zou omstreeks 1993 gereed moeten komen. Daarna zou het Monumenten Selectie Project (MSP) beginnen. Men kan zich voorstellen dat hier moeilijke vragen zouden rijzen. Wat moet wel en wat moet niet beschermd worden. Met name was er een categorie die zich, zonder nadere studie, moeilijk liet beoordelen: het industrieel erfgoed, al dat onroerend goed (maar ook roerend goed, zoals schepen en treinen) dat was ontstaan door de industrialisering van Nederland. Het toenmalige ministerie van WVC stelde hiertoe in 1988 een commissie in, onder voorzitterschap van drs.P. Nijhof, die reeds in 1989 haar rapport uitbracht, genaamd ‘Het industrieel erfgoed en de kunst van het vernietigen’. Op grond daarvan werd einde 1991 ingesteld de stichting Projectbureau Industrieel Erfgoed (PIE) die in een periode van vier jaar moest onderzoeken welke wegen moeten worden bewandeld om tot monumentkeuze te komen en welke criteria daarvoor zouden gelden.
Een van de gebieden van industrieel erfgoed, waarop het PIE als voorbeeldonderzoek zijn blik richtte, was dat van de bruggen. Voorwaarde hiervoor was dat er een stichting zou komen waaraan een opdracht zou kunnen worden gegeven. Dit was de directe aanleiding tot het oprichten van de Nederlandse Bruggen Stichting. Er werd een bestuur gevormd dat op 4 maart 1992 voor een oprichtingsvergadering in het Gebouw voor Bouwkunde van de TU Delft bijeen kwam. Op 10 april 1992 passeerden de statuten bij de notaris.
Het PIE-onderzoek was dus de directe aanleiding voor de totstandkoming van de NBS. Dat neemt niet weg dat ook daarvoor al activiteiten waren op het gebied van de geschiedenis van de Nederlandse bruggenbouw. Zo had het Staalbouwkundig Genootschap reeds een commissie ‘Erfgoed in ijzer en staal’ die begin 1991 een subgroep Bruggen vormde. Deze hield zich vooral bezig met bruggen die met sloop werden bedreigd. Onder meer kwam er een rapport uit over de spoorbruggen over de Maas en de Koningshaven (De Hef) in Rotterdam. Op 5 april 1991 werd door de Federatie Industrieel Erfgoed Nederland (FIEN) in Rotterdam een symposium georganiseerd over de herbestemming van bruggen. Op 6 februari 1992 was er in Gouda een studiedag waar ir. G. Hardenberg een lezing hield over het onderwerp ‘Bruggen. Uit het ferroverleden van voor de Tweede Wereldoorlog’.
Doelstellingen
Het oprichtingsbestuur was als volgt samengesteld: prof.ir. J. Oosterhoff, voorzitter; ir. G. Hardenberg, vice-voorzitter; prof.ir. J. Kuipers, penningmeester; ir. H.P. Klooster, lid; prof.ir. J.H. van Loenen, lid. Het secretariaat werd verzorgd door ir. G.J. Arends. Het bestuur stelde statuten op waarin de volgende doelstellingen waren opgenomen.
1. het bevorderen van kennis over -, het inventariseren en documenteren van -, en het constructief meewerken aan, uit een oogpunt van cultuurhistorie, van stedebouw en van landschap wenselijk en bovendien mogelijk, behoud en beheer van bruggen in Nederland.
2. De stichting tracht dit doel te bereiken door:
a. het stimuleren van het verrichten van studies;
b. het inventariseren van beschikbaar informatie- en documentatiemateriaal;
c. Het stimuleren van contacten tussen belangstellenden voor bruggen teneinde te komen tot onderlinge informatie-uitwisseling en samenwerking;
d. het stimuleren en ondersteunen van plaatselijke en regionale initiatieven;
e. het optreden als gesprekspartner voor de diverse overheden, het bedrijfsleven en andere organisaties;
f. het geven van informatie en voorlichting over bruggen;
g. het bevorderen van de publiciteit over bruggen door middel van publicaties, lezingen, tentoonstellingen, excursies enzovoorts;
h. het bevorderen van de totstandkoming van een nationaal documentatiecentrum;
i. alle andere wettige middelen die de stichting ten dienste staan.
3. Ter uitvoering van deze doeleinden kan de stichting werkgroepen onderhouden.
Werkgroepen
De eerste werkgroep, onder leiding van ing. H.M.C.M. van Maarschalkerwaart, was die voor ‘Bruggen van ijzer en staal’. Eigenlijk was deze groep er al, als subgroep van de commissie ‘Erfgoed in ijzer en staal’ van het Staalbouwkundig Genootschap. Zij zette haar werkzaamheden voort, zowel voor de NBS als in het kader van het Staalbouwkundig Genootschap. De werkgroep begon met haar werk aan de opdracht van het PIE (waarover later meer) maar was daarnaast ook bezig met bruggen die met sloop werden bedreigd. We noemen enkele uit de begintijd:
1. De kraanbrug bij het Fort aan de Diefdijk bij Leerdam.
2. De Kraneschipbrug over het Merwedekanaal bij Meerkerk.
3. De bruggen over het Merwedekanaal tussen Vianen en Gorkum.
4. De Hoge Brug over het spoorwegemplacement te Zwolle.
Begin 1993 kwam de werkgroep ‘Bruggen van beton’ tot stand onder leiding van prof. Van Loenen. Zeer actief hierin was A.A. van der Vlist, met veel bijdragen aan het NBS Nieuws en medewerking aan het tweede deel van de boeken over de geschiedenis van de Nederlandse bruggenbouw. Vermeldenswaard is ook de lezing die prof. Van Loenen op 18 november 1993 op de Betondag van de Betonvereniging in Utrecht hield.
In 1993 verscheen ook de werkgroep ‘Bruggen van hout’ onder leiding van prof. Kuipers die een begin maakte met het verzamelen van literatuur. Michel Bakker, professioneel auteur, schreef het hoofdstuk over houten brug-gen in deel 2 van de boekenserie ‘Bruggen in Nederland. 1800-1940’. Merkwaardigerwijs bleek in de loop van de tijd dat er voor dit materiaal een spanningsveld is tussen onderzoekers, ontwerpers en uitvoerenden.
In 1994 werd de werkgroep Bruggen van steen’ opgericht onder leiding van ir. H.P. Klooster. Men begon met het opstellen van een lijst met definities en benamingen van onderdelen van stenen bruggen en met een inven-tarisatie van nog bestaande stenen bruggen in Nederland. Hieruit kon later worden geput voor een bijdrage over de geschiedenis van de stenen bruggen in het tweede deel van de boekenserie ‘Bruggen in Nederland. 1800-1940’ door ing. H.J.J. Roelofs.
De jaarbijeenkomsten
Voor een goed contact tussen het bestuur en de werk-groepen was er ieder jaar een bijeenkomst. ‘s Ochtends vond de jaarvergadering plaats, ‘s middags was er een excursie. Elk jaar was de NBS zo gelukkig gastvrijheid te genieten van een gemeente die rijk gezegend is met bruggen. Achtereenvolgens waren dit:
1992 Amsterdam
1993 Utrecht
1994 Leiden
1995 Haarlem
1996 Dordrecht
1997 Groningen
1998 ‘s Hertogenbosch
1999 Rotterdam
2000 Leeuwarden
2001 Amsterdam
Vanaf 1998 waren er bovendien jaarlijks dagbijeenkomsten, uitsluitend bestemd voor overleg tussen bestuur en werkgroepen. ‘s Ochtends kwamen het bestuur en de werkgroepen afzonderlijk bijeen, ‘s middags was er een gezamenlijke vergadering met het bestuur.
NBS Nieuws
In 1993 ging de NBS beschikken over een eigen nieuwsbulletin, het NBS Nieuws. Het verscheen in 1993 driemaal en daarna viermaal per jaar, met meestal een omvang van 8 of 12 pagina’s. De inhoud bestaat uit artikelen over historische bruggen en berichten over de bruggenbouw, voornamelijk in Nederland, hetzij historisch hetzij actueel. In 2002 werd het vervangen door het tijdschrift ‘Bruggen’ met een aanzienlijk grotere omvang. Opmerkelijk is dat de NBS een van de weinige verenigingen op het gebied van het industrieel erfgoed is die een eigen orgaan in deze vorm hebben.
Het onderzoek ‘Bruggen als industrieel erfgoed’
In het kader van de door het Projectbureau Industrieel Erfgoed aan de NBS verstrekte opdracht ‘Bruggen als industrieel erfgoed’ werd eerst een tweetal rapporten geschreven:
1. Compendium Bruggen. Hierin werd een overzicht gegeven van de brugtypen in ijzer en staal en in beton, met de erbij behorende benamingen.
2. Waardering en selectie. Op grond van literatuur-onderzoek en eigen bevindingen werden aanbevelingen gedaan hoe te handelen bij het bepalen van de monumentwaarde van bruggen. Als bijlage (en voorbeeld) werd hierbij gevoegd het rapport van H. Rienks over bruggen in de gemeente Delft.
Het zwaartepunt lag bij een studie die zou uitmonden in de driedelige boekenserie ‘Bruggen in Nederland. 1800-1940’, uitgegeven door de Uitgeverij Matrijs te Utrecht. Aan deze boeken werkten alle werkgroepen mee. Aanvankelijk was het de bedoeling om alleen de bruggen van ijzer en staal en van beton te behandelen maar uiteindelijk werd besloten om ook een overzicht te geven van de historie van houten en stenen bruggen hoewel het zwaartepunt daarvan ligt in de tijd voor 1800, dus niet in het tijdperk van de industrialisatie. Zo is de serie een volledig overzicht geworden van de geschiedenis van de Nederlandse bruggenbouw. De delen verschenen in 1997, 1998 en 1999, telkens begeleid door een symposium, respectievelijk in Zeist, Utrecht en Rotterdam.
Andere publicaties
Het onderzoek ‘Bruggen als industrieel erfgoed’ was niet de enige aanleiding tot de publicatie van geschriften. Met name in gevallen wanneer de sloop van een historisch belangrijke brug onvermijdelijk is, kan een publicatie voorzien in de behoefte om de kennis over de geschiedenis van de brug op schrift vast te leggen. In dat kader verschenen, eveneens bij de Uitgeverij Matrijs:
1. B.H.Coelman, H.de Jong, N.G.M.Muyen, Van Vianen tot Gorinchem. Bruggen over het Merwedekanaal (1998).
2. W.de Wagt. De Zeilbrug over de Schinkel (1999).
3. B.H.Coelman, Beweegbare bruggen en hun levensduur (2001) (met een symposium over Voorschriften voor het ontwerpen van Beweegbare Bruggen)
Daarnaast werden vele rapporten opgesteld over individuele bruggen.
Bouwdienst Rijkswaterstaat
Vooral door de bemoeienis van ing. B.H. Coelman kwam er overleg met de Bouwdienst Rijkswaterstaat, een dienst waar bruggen een belangrijk onderdeel zijn van studie, ontwerp en uitvoering. Na een beginperiode, waarin de NBS-bijeenkomsten plaats vonden in het Gebouw voor Bouwkunde van de TU Delft, genoot de NBS vanaf 1994 gastvrijheid van de Bouwdienst door het ter beschikking stellen van een kamer in het kantoorgebouw van de dienst in Zoetermeer. Op 30 januari 1996 werd formeel gestalte aan de samenwerking gegeven door het tekenen van een convenant, voor de Bouw-dienst door de hoofdingenieur-directeur ir.M.J. Olierook. Er werd een zogenaamde Brugcommissie ingesteld voor periodiek overleg.
In memoriam
Niet altijd ging het pad van de NBS over rozen, er waren ook trieste momenten. Op 20 juni 1999 overleed onverwacht Arnold van der Vlist. Zijn werk voor de NBS werd hiervoor al genoemd. Hij was, naast prof. Van Loenen, de drijvende kracht voor de geschiedenis van het beton in Nederland, met veel enthousiasme en inzet. We mogen ons gelukkig prijzen dat hij in het tweede deel van ‘Bruggen in Nederland. 1800-1940’ een voortreffelijk overzicht heeft neergelegd van de geschiedenis van de betonbruggen in Nederland. Zijn overlijden was een groot verlies voor de NBS. Even plotseling overleed op 26 januari 2001 Charles Vos. Hij was al sinds 28 augustus 1998 voorzitter van de NBS en had zich doen kennen als bijzonder actief en inspirerend, vol ideeën over hoe de NBS zich in de toekomst zou moeten ontwikkelen. Zijn verscheiden sloeg een gat in de NBS dat nog steeds niet is opgevuld.
Epiloog
Mijn herinneringen beperken zich uiteraard tot de jaren waarin ik actief was voor de NBS. En het is nog maar een greep daaruit. Er waren beleidsplannen waaraan het bestuur veel tijd besteedde. Er waren aanzetten om een Raad van Advies in het leven te roepen die inmiddels zijn gerealiseerd. Er werd begonnen aan een Data-base voor Nederlandse bruggen. Niet genoemd is Hans Bodaan die door zijn grote inzet een middelpunt van de NBS is geworden.
Inmiddels zijn we ook de ervaring rijker dat de NBS niet alleen een instelling is waar kennis over de Nederlandse bruggenbouw wordt verzameld en doorgegeven. Ze bleek ook een sociale functie te hebben. Velen die, gepensioneerd, de wens en de kracht hadden om nog iets met hun vak te doen dat nuttig voor de samenleving zou zijn, hebben bij de NBS een warm tehuis gevonden.
We staan nu voor de volgende tien jaren. Het is niet aan mij om daarop een blik te werpen. Maar natuurlijk wensen we de NBS het elan toe om voort te zetten waarmee in de afgelopen jaren werd begonnen.