Visie en missie Bruggenstichting
|
Fred Westenberg
|
Viering 150 jaar spoorbrug over de Lek bij Culemborg
Vanaf 1860 kwam de spoorwegaanleg in staatshanden. De trajectkeuze was van belang voor de economische ontwikkeling van de aan de spoorlijn grenzende gebieden. In de lijn Utrecht – ’s-Hertogenbosch werd één van de bruggen gebouwd bij Culemborg. Daar werd ook een locomotiefloods gebouwd. Die huisvestte een locomotief die de zware goederentreinen hielp om tegen de steile helling van de Lekbrug op te komen. De brug kreeg één overspanning van 157 meter met pijlers op de oevers. Op 11-8-1868 was de feestelijke opening van de brug. De viering van het 150 jarig bestaan is in handen van de stichting ‘De Gelderland’. Het programma bestaat uit een educatieweek die in mei jl. werd gehouden. In de zomermaanden worden de resultaten van verschillende gehouden wedstrijden in de Gelderlandfabriek ten toon gesteld en er zijn bestaande kunstwerken van de spoorbrug te zien. Deze zijn geleend van verschillende eigenaars. Tot slot is er een muzikaal weekend waarin een soundscape rond de thema’s bruggen en treinen wordt gepresenteerd. Er zijn ook jam jazzconcerten, een masterclass, een concert waarin proza, poëzie en muziek met elkaar samensmelten en zodoende een brug slaan tot het creëren van een nieuwe kunstvorm. Kortom, een verrassend gebeuren in Culemborg. Op de website van De Gelderlandfabriek is alle informatie over de verschillende activiteiten te vinden. www.degelderlandfabriek.nl |
Restauratie van de 3 bruggen in Harlingen
|
G. Jan Arends en Lilian FopmaDe oude binnenstad van Harlingen wordt aan de oostzijde begrensd door de Noordoostsingel en de Zuidoostersingel. Dit water aan de oostzijde van Harlingen wordt op sommige kaarten aangeduid als het noordelijke deel van de Harlingervaart. Beide singeldelen worden gescheiden door de Franekertrekvaart, in oude bronnen ook wel aangeduid met Harlingertrekvaart. Rond deze kruising van waterwegen liggen drie beweegbare bruggen. Alle drie de bruggen hebben de status van Rijksmonument. De twee bruggen over de singels zijn uitgevoerd als ophaalbrug. Ze zijn vrijwel identiek voor wat betreft de constructie. De noordelijke brug over de Noordoostersingel is de Singelbrug (fig. 1). Deze verbindt het Franekereind met de Noorderkade. De zuidelijke ophaalbrug over de Zuidoostersingel is de Oosterbrug, die het Franekereind met de Franekertrekvaart verbindt. Aan de stadszijde van de voormalige trekvaart ligt de Franekereindsbrug, uitgevoerd als draaibrug. DE OOSTERBRUGDe brug over de Zuidoostersingel ontbreekt op kaarten van rond 1600 maar ook uit kaarten uit bijvoorbeeld 1664 en 1838. Om vanuit de stad op de Trekweg langs de zuidelijke zijde van de trekvaart naar Franeker te komen, moest men een brug passeren die over de ingang van de trekvaart lag. Deze brug is op genoemde kaarten weergegeven. Waarschijnlijk is er kort na 1838 alsnog een houten draaibrug over de Noordoostsingel gebouwd. Deze brug werd de Paardenbrug (fig. 2) genoemd en verbond het Franekereind met de Franekertrekvaart. DE SINGELBRUGIn de 17de eeuw werd er een brug gebouwd tussen het Franekereind en de noordelijke kade van de Franekertrekvaart. Op de kaart uit 1664 is te zien dat de Singelbrug waarschijnlijk was uitgevoerd als twee houten ophaalbruggen achter elkaar. De bruggen lijken niet in de eerste plaats te zijn bedoeld voor het doorlaten van schepen, maar voor het afsluiten van de stad. Zij hadden dus vooral een defensieve, militaire functie. Ook een kaart van de Harlingertrekvaart uit 1838 HOLLANDSE TYPEBeide ophaalbruggen zijn uitgevoerd als enkele ophaalbrug van het Hollandse type. Bij dit type ligt het draaipunt van de balans boven de hameipoort. Om de brug te kunnen bewegen moet het draaipunt tevens iets achter de hameipoort liggen, dat wil zeggen iets verschoven in de richting van het contragewicht. De twee hameistijlen van het portaal zijn verbonden door een tralieligger, eigenlijk een viervoudig vakwerk van slanke hoekprofielen, waarvan de knooppunten zijn VERBREDING OOSTERBRUGIn 1952 werd de Oosterbrug ingrijpend aangepast. Het stalen val werd vervangen waarbij aan weerszijden voetpaden werden toegevoegd. Hierdoor werd de constructie zwaarder en daarmee ook het contragewicht in de balans (fig. 6). Boven het bestaande contragewicht werden nog eens twee I-profielen gemonteerd, waartussen gietijzeren gewichten werden geplaatst. Daarnaast is achter de onderste rij als extra ballast ook nog een betonnen balk geplaatst. Blijkbaar was de hameipoort en de balans sterk genoeg om het hogere gewicht te kunnen dragen. De hangstangen zijn wel verzwaard. BEWEGINGSMECHANISME OPHAALBRUGGENDe beide ophaalbruggen werden met een handbediende slinger bewogen. In de zuidelijke hameistijl is een tandwielstelsel met ketting geplaatst dat een rondsel aandreef. Dit rondsel grijpt in een getand kwadrant dat op het val is gemonteerd. Het getand kwadrant van de Oosterbrug is waarschijnlijk in 1952 versterkt met een opgelaste rib en aan de buitenzijde een hoekprofiel. Omdat het bewegen van de brug een zwaar werk was en ook niet zonder gevaar voor DE FRANEKEREINDSBRUGWaar nu de Franekereindsbrug ligt, lag vroeger de stadsmuur met een water- en landpoort. Op een kaart uit 1665 worden deze aangeduid als Franeker Pijp en Poortje (fig.8). Aan de stadszijde lijkt een vaste brug te liggen. Bij het slopen van de stadmuur en de poorten is ook de overbrugging gesloopt. Om het Franekereind te passeren moest men gebruik maken van de iets westelijker gelegen Lammertwarnderbrug. Deze brug was in de 19de eeuw gebouwd als een ongelijkarmige draaibrug met een geklonken ijzerconstructie. De huidige ongelijkarmige draaibrug brug dateert van 1914 en moest de Lammertwarnderbrug vervangen (fig. 9). De brug heeft een geklonken staalconstructie. Het draaipunt bevindt zich aan de zuidzijde (fig. 9). De brug is vervaardigd door de firma R. Koster in Stadskanaal. Aan weerszijden van de brug is naast de naamplaat van de fabrikant ook het wapen van Harlingen aangebracht (fig. 10a+b). In 1964 is er een plan geweest om de draaibrug te vervangen door een brede basculebrug. Dit is echter niet gerealiseerd. De geklonken stalen plaatliggers hebben ter plaatse van het draaipunt een grotere hoogte dan bij het uitkragende deel. De brug draait rond een spil die op het zuidelijke landhoofd is geplaatst (fig. 10a). Rond deze spil bevindt zich een cirkelvormige tandbaar. Langs deze tandbaar kan een aan de brug gemonteerd rondsel worden bewogen waardoor de brug open of dicht draait. In het brugdek is een afsluitbare opening uitgespaard, waardoor via een tandwieloverbrenging het rondsel en daarmee de brug kan worden bewogen. De brug is handbediend. Op het rondsel kan een bedieningskruk worden geplaatst. Rond de cirkelvormige tandbaar ligt tevens een rolbaan. Hierover lopen vier aan de brug gemonteerde stalen wielen (fig. 11). In gesloten stand kan de brug aan de noordzijde worden opgezet. Onder de brug is daarvoor BALUSTRADERond en op de drie bruggen is een hekwerk aangebracht. Die op en nabij de Singelbrug en die rond en op Franekereindsbrug hebben thans dezelfde uitvoering. De afstand tussen de stijlen is beurtelings kort en lang. Bij de lange afstand zijn drie regels aangebracht. Door de onderste en middelste regel lopen verticale stijlen. Bij de korte afstand is de middelste regel wat naar boven geplaatst. Eronder bevindt zich een patroon van een onderverdeelde gotische boog met op de top een kruis. De ontwerptekening van de Singelbrug laat een iets ander beeld zien, maar de definitieve tekening toont de huidige configuratie. De ontwerptekening van de Franekereindsbrug toont een balustrade met afwisselend korte en lange hekwerken (fig. 12). De korte hekwerken bevatten een ‘romaanse’ boog. Twee van de drie tussenstijlen zijn voorzien van twee stel ‘uitsteeksels’. Onder de boog wordt daarmee een soort lelie gevormd en boven de boog een kruis. De lange hekwerken hebben negen stijlen. Tussen de derde en de vijfde stijl is een kleine boog gemaakt met daartussen aan de middelste stijl een ‘lelie’ en daarboven een kruis. Op oude foto’s is dit leuningwerk te zien maar bij een latere restauratie is dit hekwerk vervangen door een hekwerk gelijk aan dat van de Singelbrug. Bij de Oosterbrug was in 1908 een balustrade geplaatst waar tussen de hoofdstijlen vier regels met spijlen waren gemonteerd. Door de spijlen en tussenregels liep een boog. Dit hekwerk is na 1952 vervangen door een eenvoudige balustrade met beurtelings korte en langere afstanden tussen de hoofdstijlen. De spijlen liggen iets verder uit elkaar dan die bij de Singelbrug en de Franekereindsbrug. Bij de korte afstanden is de bovenregel evenals bij die bruggen iets naar boven geschoven. RESTAURATIEHarlingen bevindt zich als kustplaats in een gebied met Corrosieklasse C5M. De conservering heeft het hiermee zwaar te verduren en zal derhalve een zeer hoge prestatie moeten leveren. Decennia lang bijwerken, overlagen en noodreparaties hebben uiteindelijk geresulteerd in een onderhoudsachterstand van de drie bruggen. De bruggen verkeerden rond 2010 in een matige tot slechte staat van onderhoud. Er was veel roestvorming te zien. Een grondige KLINKEN EN LASSENBij de restauratie zijn de drie bruggen losgemaakt van de onderbouw en op een ponton gehesen. Vervolgens zijn ze naar de constructiewerkplaats van De Boer & De Groot gebracht, alwaar de bruggen op vakkundige wijze zijn gerestaureerd. Daarbij is zoveel mogelijk het oude karakter van de bruggen gehandhaafd. Ook is gebruik gemaakt van oude technieken, zoals het klinken van de verbindingen (fig. 13.a en 13.b). Slechte stukken staal, buiten de VERSTERKING OOSTERBRUGDe restauratie van de Oosterbrug viel voor een groot deel in categorie 3: vernieuwen. Zowel de hamei als de balans moesten verstevigd worden. De hameistijlen moesten worden voorzien van extra verstijvingsstrippen op de flenzen van de UNP’s. Bij de balans moesten extra strippen aan de boven- en onderzijde van de samengestelde priemen worden aangebracht. Op de hameistijlen waren ter plaatste van de vereiste verstevigingen geen klinknagels aanwezig maar bij de balans was dit wel het geval. Daarom zijn de strippen van de hamei gelast en die van de balans geklonken (fig. 5.a en b). Voor de balans had dit verregaande consequenties. De bestaande geklonken strippen moesten eraf gehaald worden. Dit hield in dat alle klinknagels over een lengte van 8 meter moesten worden verwijderd. De bestaande strip werd vervangen door een twee keer zo dikke strip en na het overnemen van de gaten en het preconserveren ervan zijn de nieuwe strippen weer door middel van klinknagels vastgezet. Ook bij het ontwerp van de nieuwe ballastkist, moesten er een aantal lastige afwegingen gemaakt worden (fig. 14). Naast constructieve veiligheid spelen esthetiek en de conservering een grote rol. Hoe zorg je dat de balans haar slanke silhouet weer terugkrijgt, passend in het geheel en zonder gekunsteld te zijn? Door de kist niet rechtstreeks tegen de priemen aan te monteren maar op de oorspronkelijke wijze met hoeklijnen met daar tussenin de geklonken INP’s en een gepaste afstand van de priemen werd een situatie verkregen die aan alle drie criteria voldeed. Bovendien geeft het resultaat het gevoel dat het nooit anders geweest is. Een minder geslaagde wijziging in het verleden is daarmee ongedaan gemaakt. RESTAURATIE BEWEGINGSWERKENBij een restauratie van een brug speelt het bewegingswerk en het eventuele opzetwerk een prominente rol. Het zijn allemaal gemonteerde en dus demontabele verbindingen en bijna vanzelfsprekend, op eventuele eerdere reparaties na, met uitsluitend Engelse maatvoering. Niet alles lijkt door de ogen van nu bekeken even logisch uitgevoerd in het verleden. Toch is er vroeger goed over nagedacht en komen we een aantal vernuftige systemen tegen. De deksels van de lagerhuizen zijn bijvoorbeeld gemonteerd met bouten met een vierkante kop die aan de onderzijde van het lagerhuis ingestoken worden en deze vallen op hun beurt weer in een vierkante uitsparing, hiermee wordt simpelweg voorkomen dat de bouten meedraaien tijden de bevestiging van het deksel. De bouten verwijderen is al een hele klus, maar nog belangrijker is dat de bouten op dezelfde plek en in dezelfde positie terug worden gemonteerd. Alles is letterlijk met de hand gemaakt en heeft zijn eigen unieke plekje. Vanwege het feit dat de bouten van staal zijn en de lagerhuizen van gietijzer, worden de bouten (op de schroefdraad na gestraald en geschoopeerd; ook de gaten in de huizen kunnen dan RESTAURATIE BALUSTRADEHet hekwerk bij de Singelbrug heeft zijn oorspronkelijke vorm behouden. Bij de Franekereindsbrug is het bestaande hekwerk gelijk aan dat van de Singelbrug gehouden. Er is hier niet gekozen voor het terugbrengen van een hekwerk met de oorspronkelijke vormgeving. VERANTWOORDINGBij het schrijven van dit artikel is deels gebruik gemaakt van het boekje
|
De Leeuwebrug
|
Geri van ItterumDe Leeuwebrug aan de Koornmarkt te Delft bestaat 350 jaar. Althans als we uitgaan van het jaartal 1668 dat op de brug staat vermeld. Maar was dit wel het bouwjaar? Ook de naam lijkt voor de hand te liggen, getuige de leeuwenkoppen op de middenpijler van de brug. Toch zijn die er pas eind vorige eeuw aangebracht. De brug lag jarenlang in het economisch centrum van Delft tussen de bierbrouwerijen. Nu ligt hij in rustiger vaarwater en vormt met zijn twee fraaie bogen een inspiratiebron voor schilders en wordt daarom ook wel ‘de Romeinse brug’ genoemd. DELVEN, DELF, DELFTDe Leeuwebrug verbindt de beide zijden van de Koornmarkt. Ook de gracht die hij overspant heeft deze naam. Deze Koornmarkt maakt deel uit van een noord-zuid waterverbinding door het centrum van de stad die in de 12-de eeuw werd gedolven en de naam Nieuwe Delf kreeg. Hij lag parallel aan een al eerder gedolven afwateringssloot, nog geen 100 meter ten westen ervan, de Delf, die vervolgens Oude Delf ging heten. Tussen deze beide sloten ontstond de nederzetting Delf. De “t” werd er pas in de 16-de eeuw aan toegevoegd. De naam Nieuwe Delf raakte in onbruik. Het water kreeg van noord naar zuid achtereenvolgens de namen Voorstraat, Hyppolitusbuurt, Korenmarkt en Lange Geer. DELFT AAN ZEEDelft ontstond als veenontginnersdorp. Het lag logistiek ongelukkig midden in het veen zonder verbinding over water met andere plaatsen. Al vrij snel kwam daar verandering in. Er werd al in de 11-de eeuw een kanaal gegraven die de Delf met de Schie verbond aan de zuidzijde en eind 12-de eeuw een kanaal aan de noordzijde die het dorp met de Vliet bij Rijswijk verbond. Zo kon het dorp zich tot een handelscentrum ontwikkelen en kreeg het in 1246 stadsrechten. Maar Delft wilde meer. Het hinderde de Delftenaren dat ze via de Schie tol moesten betalen aan Schiedam. Ze konden weliswaar via een verbindingskanaal, de Rotterdamse Schie, naar Rotterdam varen, maar dan moesten ze tol aan de Rotterdammers betalen. Ze wilden daarom een eigen kanaal naar de Merwede. En dat kwam er in 1391, van Overschie naar wat Delfshaven zou worden. Er kwam zelfs een kantoor van de VOC in Delft en men liet tientallen schepen BIERSTADTerug naar de Koornmarkt en de Leeuwebrug. Die brug lag er toch al eerder dan 1668. Op de kaart van Blaeu uit 1652 staat hij aangegeven en ook op de oudst bekende kaart uit 1536 is al een brug getekend op dezelfde plek. Het kan ook haast niet anders of er waren meerdere bruggen over de gracht waar het bruiste van de activiteiten. Zoals de naam van de gracht aangeeft, werd er graan verhandeld. De voornaamste bestemming was daar bier van te brouwen. Rond 1500 waren er circa 200 brouwerijen in Delft, waarvan tientallen aan de Koornmarkt. Delft was Gouda voorbijgestreefd als grootste bierproducent van Holland. De consumptie per hoofd van de bevolking bedroeg 200 liter per jaar (nu is die 70 liter). Bier was namelijk een alternatief voor water, waar je goed ziek van kon worden. Het alcoholpercentage was wel een stuk lager dan nu. LEVEN IN DE BROUWERIJDe bierbrouwers waren invloedrijke personen in Delft en zaten ook in het stadsbestuur. Ze deden er alles aan om het water zo schoon mogelijk te houden en wisten de vervuilende lakenindustrie in te tomen. De hausse in de bierindustrie trok ook avonturiers aan. De bekende schilder Jan Steen was er zo één. Hij woonde korte tijd in Delft, niet ver van de Koornmarkt (1654-1657) en bestierde daar een herberg annex brouwerij. De zaak liep niet goed en zijn vrouw klaagde dat het er zo stil was, waarop Jan Steen zei: ik zal wel wat leven in de brouwerij brengen en hij kocht een paar levende eenden en liet deze vervolgens rondzwemmen in de ketel van zijn brouwerij. Het gevolg laat zich raden. Zo zou de SCHEEPVAARTHINDERNISSENDelft had weliswaar een goede verbinding met Rotterdam, maar de doorgaande scheepvaart richting Den Haag en Leiden had wel een probleem. In de eerste plaats werd er tol geheven voor elk schip dat Delft binnenvoer. Daarnaast waren er fysieke hindernissen. Over de grachten in de stad lagen lage, vaste bruggen die de doorvaarthoogte beperkten. Rondom de stadsmuur lag weliswaar een bevaarbare gracht, maar die had een verdedigingsfunctie en het scheepvaartverkeer werd hier bemoeilijkt door palissades. Ook stuwen voor het regelen van het waterpeil zaten de scheepvaart in de weg. Zo lag er een hinderdam in de Vliet vlak ten noorden van Delft. De scheepvaart naar Leiden werd nagenoeg onmogelijk gemaakt door de Leidschendam. De concurrerende steden Gouda en Dordrecht wisten tot halverwege de 17-de eeuw, soms met geweld, te voorkomen dat hierin een sluis werd aangelegd (zie BRUGGEN nr.3 DELFT, OVERSTAPPLAATSIn de 17-de eeuw kwam het openbaar vervoer met trekschuiten op gang. Vanuit Delft kwamen er lijndiensten op Rotterdam en Den Haag. Het waren drukke diensten. In 1639 reisden er circa 300 mensen per dag zowel naar Rotterdam (vanaf de haven aan de zuidzijde van de stad bij de Rotterdamse poort) als naar Den Haag (vanaf de kade aan de noordzijde bij de Haagse poort). Doorgaande passagiers moesten overstappen en dus door de hele stad lopen. Een deel van de passagiers zal dan ook over de Koornmarkt gelopen zijn. Als dat lukte tenminste, want in de geschiedenis en verklaring van straatnamen in Delft staat bij Koornmarkt het volgende citaat van Reinier Boitet uit 1729: ‘dat het op de Koorenmarkt van allerlei kooplieden krioelden, want alle brouwers, koorenkoopers, koorenmouters, en makelaars plegen hier in zo grooten getal driemaal per week te vergaderen dat zij de geheele straat vervulden en bijna ongangbaar maakten’. VAN BROUWERIJ TOT HOTELToen de trekvaart opkwam, was de bierproductie al over zijn hoogtepunt heen en in de 18-de eeuw waren er weinig brouwerijen meer over. De panden aan de Koornmarkt kregen een andere bestemming. Dat kon van alles zijn. Op de website ‘Achter de gevels van Delft’ is de historie van veel panden in Delft nauwkeurig beschreven. We nemen als voorbeeld Koornmarkt nummer 16 tegenover de brug aan de westkant. De panden van de voormalige brouwerij werden achtereenvolgens betrokken door een chirurgijn, waarschijnlijk werkzaam in het belendende gasthuis, meester Claes de ‘taelspreker’ (een advocaat), een kistenmaker, een zijdekoopman, een wijnkoper en een kruidenier. Eind 18-de LEEUWENLOOS TIJDPERKHet hotel noemde zich Leeuwenbrug, met een ‘n’, naar de naastliggende brug. Daarop waren echter op dat moment geen leeuwenkoppen te zien. In 1668 had de brug een gemetselde balustrade waar op elk van de kopse kanten een leeuwenkop was geplaatst. In de 18-de eeuw werd deze balustrade vervangen door een ijzeren hekwerk. De leeuwtjes verdwenen tijdens deze actie. De eigenaar van het hotel vond dit een gemis en ter gelegenheid van het tienjarig bestaan in 1989 schonk hij de brug twee leeuwtjes. RUSTIG VAARWATERDe brug is in eigendom en beheer van de gemeente Delft en is een rijksmonument. Het is een trapjesbrug en daarmee alleen toegankelijk voor voetgangers. Het is er niet druk, want hij maakt geen onderdeel uit van een doorgaande weg. Hij ligt in het verlengde van de Huytersstraat, vernoemd naar een invloedrijke familie uit de 16-de eeuw. Het huidige scheepvaartverkeer bestaat vrijwel alleen uit rondvaartboten die een paar keer daags met toeristen een rondje door de grachten varen. Verder zijn alleen ongemotoriseerde vaartuigen toegestaan in het stadscentrum. Delft wil ook geen bierboten met feestgangers door de stad laten varen. Op zich merkwaardig voor een plaats die eens de grootste bierstad BRONNEN- Stef van der Gaag, 2015, Historische atlas van Delft
|
Bert Swartbrug schoonheid en techniek verenigd!
Jeroen EulderinkDit artikel is voor een deel een bewerking van de uitgebreide behandeling van ontwerp en uitvoering van deze spoorbrug in het tijdschrift Bouwen met Staal nr. 262 (04/2018), waarin dieper wordt ingegaan op de berekening en de optimalisatie van het ontwerp van de brug en de fundering. Redactie Het Van Starkenborghkanaal diende geschikt gemaakt te worden voor grotere schepen met meer lading (een ‘CEMT Va-kanaal’, geschikt voor tweebaks-duwvaart en vierlaagse containerbinnenschepen). Bij Zuidhorn kruist de spoorlijn
ONTWERPNaast de functionele eisen hadden de opdrachtgevers Provincie Groningen en ProRail een andere belangrijke ambitie: de brug moest ‘een schoonheid’ worden. De keuze voor een boogbrug volgde uit de eisen, beschreven in het Masterplan Vormgeving, vergelijkbaar met een andere spoorbrug over het kanaal. De kleur wit voor de brug komt eveneens voort uit dit Masterplan. Arcadis kreeg de opdracht hiervoor een aanbestedingsontwerp te maken. Het ontwerp van de brug is gebaseerd op een gedachtenexperiment van de architect: het combineren van ellipsen en cirkels tot een vorm die haast lichamelijke kwaliteiten krijgt, zoals een turner met een holle rug (fig. 2 en 3). VORMGEVINGSASPECTENNa goedkeuring van het ontwerp door de gemeentelijke Welstand, is het integrale aanbestedingsontwerp ‘op de markt gezet’ met een bindend vormgevingsdocument. Het kanaal en het spoor zijn grootschalige structuren in het weidse landschap die elkaar bij Zuidhorn kruisen. De driedimensionale boogvorm markeert dit samenvallen, geeft ruimte aan het kanaal en tilt het spoordek over het water heen. De beide richtingen zijn in de geometrie van de boog gevangen. Het spoordek is vormgegeven als een doorgaande lijn om de eenvoud en leesbaarheid van de compositie te vergroten. Ranke staven verbinden de boog met het dek dat door de ellipsvormige opening van de hoofddraagconstructie heen schiet (fig. 4). Het dek is ontworpen als twee hoofdliggers met daartussen dwarsliggers en daarop een betonvloer om er, in combinatie met het doorgaande ballastbed, een stille brug van te maken en de beschikbaarheid van de brug te CONSTRUCTIEVE OVERWEGINGENHet brugdek bestaat uit twee, kokervormige hoofdliggers (circa 144 m lang met een doorsnede van 1,38 m bij 2,93 m), die ter plaatse van de boog aan één zijde zijn vastgelast en daarmee excentrisch zijn opgelegd (fig. 6). Via een iteratief ontwerpproces is vervolgens de meest geschikte funderingswijze van landhoofden en boogvoeten nagegaan. Fundering op staal of op palen en een, al dan niet samenwerkende fundering tussen landhoofd en boogvoeten, zijn overwogen en doorgerekend. Het beste resultaat gaf uiteindelijk een aparte landhoofd- en boogvoetfundering, waarbij de landhoofden op groutinjectiepalen en de boogvoeten op staal zijn gefundeerd. De boogfundatie is een 9 m dikke betonpoer, waarvan 4 m als gewapend-onderwaterbetonvloer met staalvezels is uitgevoerd in een bouwkuip. Daarop is in den droge een 5 m dikke, traditioneel gewapende betonpoer gestort. Het fundatieniveau ligt op 9 m - NAP. In langsrichting zijn op de landhoofden vier vrij beweegbare opleggingen toegepast, waarvan er twee ook in dwarsrichting vrij beweegbaar zijn. Het vaste punt van de brugligger bevindt zich in het midden, door twee symmetrische, ingeklemde boogvoeten. (fig. 6). Voor de belastingen zijn, naast het eigen gewicht, de volgende belastingonderdelen bekeken: UITVOERINGAls eerste was begonnen met de aanleg van de toeritten vanwege de aanwezigheid van slappere bodemlagen en de daardoor vereiste voorbelasting. Hiervoor werd 70.000 m3 zand per schip aangevoerd en heeft de bodem zich in een periode van een klein jaar voldoende kunnen zetten. Voordat met de bouw gestart kon worden, is een roekenkolonie verplaatst, is het bestaande kunstwerk gecheckt op de aanwezigheid van vleermuizen en zijn de mogelijke toegangen Op de voorbouwlocatie aan de zuidoever van het kanaal, zijn de aangevoerde stalen delen aan elkaar gelast (fig. 9). In een tweedienst-shift werkten de lassers op de voorbouwlocatie van zeven uur ’s-morgens tot drie uur ’s-nachts om de delen aan elkaar te lassen. Daarbij waren in de drukste periode wel 55 lassers aan het werk! Deze werkzaamheden vonden plaats tussen december 2016 en mei 2017. Eind april 2017 is op de voorbouwlocatie, op de tijdelijke ondersteuning, de boogconstructie grotendeels geassembleerd. Hierna begon het aflassen en coaten van het staal. Voor ProRail is het belangrijk dat de onderhoudskosten (die relatief erg hoog zijn en overlast geven voor de reizigers), zoveel mogelijk beperkt blijven. Daarom is extra aandacht aan de conservering besteed. De gehele staalconstructie is gemetalliseerd en voorzien van een vierlaags coatingsysteem. In mei 2017 was de boogbrug zover gereed, dat de voorbouwlocatie kan worden ontmanteld. In het weekend van 8/9 juli 2017 is de brug naar zijn definitieve locatie gereden met behulp van twaalf sets SPMT’s (Self-Propelled Modular Transporters) met in totaal 288 wielen. Het inrijden van de boogbrug was een heel karwei: de voorste SPMT reed op een ponton, waarna het ponton naar de beginpositie aan de overkant van het kanaal werd getrokken. Vandaar uit bewogen het ponton in het kanaal en de SPMT op de oever zich stapsgewijs naar de uiteindelijke positie (fig. 8 / p.17-18). Al met al een langdurige operatie omdat in verband met de gewichtsverdeling het ponton telkens genivelleerd moest worden middels het vullen en aflaten van de diverse aanwezige kamers in het ponton. |
Aandachtspunten bij ontwerp van bijzondere ophaalbruggen
|
Jaco ReusinkOp de Bruggendag van de Bruggenstichting in maart van dit jaar ontstond, na de presentatie van René van Zuuk van het ontwerp van de Weiersbrug in de Blauwe As in Assen, een discussie met Jaco Reusink over het principe van een ophaalbrug. De Weiersbrug zou hier niet aan voldoen. Omdat voor een discussie hierover op de dag zelf te weinig ruimte was, waarmee geen eer kon worden gedaan aan de betogen van beide heren, volgt hier eerst het betoog van Jaco Reusink en daarna het weerwoord van René van Zuuk. Redactie Verandering van functioneel gebruik, constructieve eisen en aandacht voor architectuur maakt dat de moderne ophaalbrug sterk afwijkt van zijn voorgangers. Dit betekent dat er ook nieuwe aandachtspunten zijn voor de constructief ontwerper. De praktijk wijst uit dat deze specifieke aandachtspunten niet altijd worden onderkend. Dit houdt in dat er in dat geval veelal niet voldaan wordt aan de constructieve eisen waardoor er functionele of veiligheidsrisico’s optreden. Het brugtype zelf is in de loop der tijd sterk geëvolueerd. • Verscherpte regelgeving vanuit de Machinerichtlijn en Arbeidsmiddelenrichtlijn resulteren onder meer in de definitie van Noodstop-categorieën waarbij de brug bij een incident snel en veilig gestopt moet kunnen worden. Dit stelt onder meer zwaardere eisen aan het remvermogen (krachtscapaciteit) en aan de overbrenging. De constructieve opgave voor de Groningerbrug en Weiersbrug omvat de volgende facetten: 1 CONSTRUCTIEVE AANDACHTSPUNTENDoorslag en dynamische stabiliteit Het fenomeen van doorslag is vooral bekend van oude ophaalbruggen met dubbele dekken die onder een kleine hoek staan en die als driescharnierspant zijn uitgevoerd. Bij variabele belasting van het dek ontstaat een grote horizontale spatkracht die 5 tot 10 maal zo groot is als de verticale belasting. Als het landhoofdscharnier iets vervormt onder belasting, wordt de oploophoek van de dekken kleiner en daarmee de horizontale spatkracht groter en daarmee de vervorming in de wand van het landhoofd. Bij overschrijding van de kritische belasting ontstaat doorslaginstabiliteit. Hetzelfde fenomeen doet zich voor indien de ingesloten hoek tussen balans en hangstang te klein wordt. De hoek die de hangstang met de balans maakt, resulteert in een werkarm van de hangstang (pendelstaaf) om het hameidraaipunt waarmee er momenten vanuit de balans kunnen worden afgedragen naar het val. Als de ingesloten hoek in geopende stand te klein is, ontstaan er grote spatkrachten in de hangstang en balansligger die vervolgens resulteren in tweede orde vervorming en mogelijk resulteren in doorslag (ingesloten hoek wordt kleiner dan 0°). 2 VORMGEVINGSASPECTENDe vormgevingskeuze, waarbij de balans op een ‘stokje’ wordt geplaatst, en de gekromde vorm van de balansligger geven de visuele suggestie dat de ingesloten hoek tussen balans en hangstang relatief groot is. Deze is echter bij grote (84°) openingshoeken extreem klein. Een tweede effect is dat het contragewicht niet om het balansdraaipunt draait en zelfs bij grotere openingshoeken nog een openend moment genereert en geen evenwicht maakt met het sluitend BEWEGINGSBEDRIJFOphaalbruggen worden constructief ontworpen voor de bedrijfssituaties ‘brug buiten bewegingsbedri vermenigvuldigd jf’ en ‘brug tijdens bewegingsbedrijf’, waarbij quasi-statische evenwichtssituaties kunnen worden geschematiseerd en gemodelleerd met numerieke modellen (EEM). Dynamische effecten door verkeer worden rekenkundig verdisconteerd door dynamische factoren (stootfactor op ontwerpverkeerslasten en trillingsfactoren op massatraagheidselementen). 4 VERMOEIINGSANALYSEDe draaihoek van de hangstang ten opzichte van het val is veel groter dan de openingshoek van de brug. Dit betekent dat de vermoeiingsberekening van de hangstangconsole een complexer en ongunstiger verloop kent door de grotere
GEKOZEN CONSTRUCTIEVE OPLOSSINGSRICHTINGEN BIJ DE OPHAALBRUGGEN IN ASSEN1 Optimalisatie (reductie) bruggewicht. Het bruggewicht is geoptimaliseerd door met het werkelijke aantal zware vrachtvoertuigen te rekenen in plaats van de tabelwaarden uit de verkeersbelastingennorm aan te houden. CONCLUSIEVooral bij ophaalbruggen met een kleine werkarm tussen hangstang en hameidraaipunt of met een sterke afwijking van het parallellogram, moet specifieke aandacht gegeven worden aan dynamische evenwichtssituaties (bijv. categorie 0 Reactie René van ZuukIn het kader van het bevaarbaar maken van het kanaal in Assen moesten zes nieuwe bruggen gebouwd worden, drie fiets+voetgangersbruggen en drie fietsvoetgangers- autobruggen. De drie fiets+voetgangersbruggen zijn als eerste aanbesteed, later volgden de drie autobruggen. Als eerste is het ontwerp van de autobrug, gewonnen door Zwarts & Jansma, vergeven. De aanbesteding van de brug in het verlengde van de Groningerstraat en de brug in het verlengde van de Weiersstraat zijn daarna gezamenlijk aanbesteed. Twee bruggen op verschillende locaties, die niet hetzelfde maar wel familie van elkaar moesten zijn. Beide locaties bevinden zich aan de rand van de binnenstad en bevinden zich op |
||||||||||||