De basculebrug is eigenlijk een ophaalbrug zonder hameipoort en balans. De kleinste vorm van een basculebrug is de brug met oorgat, een opening van ongeveer 100 cm, die met een scharnierende plaat is afgedekt. Door die plaat op te lichten kan een schip met lange mast deze brug passeren. Het val is aan één zijde langer gemaakt met een zogenaamde staart, aan het einde waarvan een ballastkist met ballast is aangebracht. De staart met ballastkist draait in een basculekelder, die onder de rijweg ligt. Deze draaiing wordt gerealiseerd door toepassing van een rondsel dat vastzit aan de staart en langs een cirkelvormige tandbaan loopt. Het rondsel wordt aangedreven door een electromotor en zal door het ronddraaien over de tandbaan lopen, waardoor het val in geopende stand wordt gebracht. Op de foto van het model van de brugaandrijving is het rondsel (ter plaatse van het lachebekje) dat aan de brug vastzit verwijderd. De rechter foto laat de situatie zien als de brug geopend is. De schelp (ook te zien als het rode deel op de foto van de tandbaan van de Van Brienenoordbrug) is dan linksom gedraaid ten opzichte van die op de foto links ten gevolge van het linksomdraaien van het rondsel als de brug gaat openen. Deze constructie bewerkstelligt een langzame start. Als het rondsel op de tandbaan komt begint de normale brugsnelheid. Op de foto links zit het rondsel rechtsonder (niet zichtbaar), de ballastkist is rechts op de foto. Het andere uiterste van de aandrijving van een basculebrug is bijvoorbeeld de handbeweging van de Spanjaardsbrug in Rotterdam. TandwielkransRondsel 1 wordt met een handslinger rondgedraaid en drijft tandwiel 2 aan. Aan tandwiel 2 zit een rondsel 2 vast , dat op zijn beurt tandwiel 3 aandrijft. Ronsel 3, dat vast zit aan tandwiel 3 drijft tandwiel 4 aan die op zijn beurt de tandkrans aandrijft en daardoor de brug opent of sluit. Zo kan met een relatief kleine slingerkracht een zware brug worden bewogen. |